De ontwikkelaar die we tegenwoordig gebruiken bestaat uit een oplossing van enige zeer verschillende stoffen in water. Ieder van de gebruikte stoffen heeft in de ontwikkelaar zijn eigen functie.
Als reducerende stof, dus de stof die de zilververbinding tot het metaal reduceert, nemen we gewoonlijk metol, hydrochinon, pyrogallol, glycine, amidol en dergelijke organische verbindingen.
Hiernaast moet de ontwikkelvloeistof stoffen bevatten die voor het juiste milieu zorgen, waarin de ontwikkelende stof het gunstigste werkt. De meeste stoffen moeten in alkalische oplossing gebracht worden. Hiertoe voegt men dan gewoonlijk soda of potas aan de ontwikkelaar toe. Bovendien wordt door de alkalische reactie van de ontwikkelaar de gelatine zacht gemaakt, waardoor de vloeistof gemakkelijker in de laag binnendringt en zo de zilverhaloïdkristalletjes beter kan bereiken, en ook alle bereikt. Hierdoor verloopt de ontwikkeling niet alleen sneller doch ook contrastrijker.
Theoretisch zou men iedere ontwikkelaar met loog alkalisch kunnen maken, de werking hangt echter sterk van de aard van de alkalische stof en van de ontwikkelende stof af. Zo is bijvoorbeeld voor amidol de alkaliteit van het natriumsulfiet voldoende, andere ontwikkelaars bevatten borax, verder soda, potas en ook loog. In de warmte tast loog de gelatine vrij sterk aan en moet dus in de tropen vermeden worden. Ook is de huid van sommige personen zeer gevoelig voor vrije loog. Bij een aantal ontwikkelaars veroorzaakt loog de reductie van niet belichte deeltjes, dus sluier.
Ook bij het gebruik van soda en potas moet de inwerking van de reducerende stof op de niet belichte deeltjes tegengegaan worden; hiertoe voegt men aan de ontwikkelaar een kleine hoeveelheid kaliumbromide toe. Hierdoor kan men de concentratie van de soda verhogen zonder gevaar te loopen, dat het negatief geheel versluiert.
De ontwikkelaar, die alleen de reducerende stof, soda en kaliumbromide bevat, zou echter zeer spoedig bederven, daar deze vloeistof uit de lucht onmiddellijk zuurstof op zou nemen, waarbij de ontwikkelende stof dus verbruikt zou worden. Om dit te verhinderen voegt men aan den ontwikkelaar een andere stof toe die de zuurstof opneemt. Gewoonlijk neemt men hiervoor het natriumsulfiet.
De stoffen, die waarschijnlijk het meest voor het ontwikkelen gebruikt worden, zijn metol en hydrochinon. Metol ontwikkelt zeer snel en hydrochinon langzaam, metol geeft echter zachte flauwe negatieven en hydrochinon dichte goed gedekte en harde negatieven. Door de beide stoffen samen te gebruiken kan men, door de verhouding te wijzigen, ieder willekeurige hardheid verkrijgen.
Bij deze ontwikkelaar moet de temperatuur echter constant gehouden worden, namelijk tussen 60° en 70° F, of l5° en 21° C; hydrochinon is namelijk onder 16° C bijna onwerkzaam en wordt boven 21° C uiterst actief. Het gevolg is, dat bij te lage temperaturen alleen het metol werkzaam is en men dus een beeld krijgt met veel details doch te zwak en te zacht. Bij te hoge temperatuur werkt de hydrochinon te sterk, zodat men een te hard beeld verkrijgt.
Amidol wordt in vele gevallen gebruikt waar de fotograaf tegenover metol overgevoelig is. Amidol wordt zonder soda gebruikt, dus alleen met sulfiet en broomkalium opgelost.
Pyrogallol wordt gebruikt waar sterke contrasten en goed gedekte negatieven verlangd worden, de negatieven zijn schijnbaar niet dicht doch geven zeer contrastrijke afdrukken. Pyrogallol neemt zeer gemakkelijk zuurstof op en de oplossing moet met sulfiet en bisulfiet geconserveerd worden.
Glycine wordt soms samen met hydrochinon gebruikt of alleen voor de tankontwikkeling, daar de oplossing aan de lucht zeer lang goed blijft. Gewoonlijk gebruikt men het voor ontwikkelpapieren voor het verkrijgen van een olijfkleur of warm zwart.
Terwijl de meer of mindere contrastrijkheid in de eerste plaats van het materiaal afhangt, kan men, door de ontwikkeltijd te variëren, hier toch nog een vrij grote invloed uitoefenen. Door langer te ontwikkelen wordt het beeld contrastrijker, dus harder. Te lang mag men ook weer niet ontwikkelen, daar dan een sluier ontstaat, die tenslotte de lichte delen van het negatief donker maakt en zo de contrasten weer doet verminderen. Door de ontwikkelaar bij het ontwikkelen sterk in beweging te houden, wordt het ontwikkelde beeld harder. Bij het ontwikkelen ontstaat bromide, dat door de bewegende vloeistof onmiddellijk weggespoeld en verdeeld wordt, voordat het het ontwikkelen vertragen kan.
In het algemeen is het aan te bevelen de ontwikkelaar zo nauwkeurig mogelijk op 68° F of 20° C te houden.
In het algemeen moeten de bestanddelen voor de fotografische oplossingen nauwkeurig afgewogen worden. Het aanschaffen van een eenvoudige doch goed wegende balans voor kleine hoeveelheden moet dus aanbevolen worden. In het algemeen moet men bij het maken van foto-oplossingen zeer nauwkeurig en zonder morsen werken.
Kleine hoeveelheden van een vreemde stof, die door vuile vingers of door spatten in een oplossing komen, kunnen alles bederven. Het ergste hierbij is, dat men later dan voor schijnbaar onverklaarbare raadsels staat.
Bij de volgende recepten verstaat men onder natriumsulfiet steeds de watervrije vorm, voor het normale kristalwaterhoudende zout moet men dus het dubbele nemen. De soda is de soort met 1 molecule kristalwater. Heeft men watervrije soda, dan moet men dus ongeveer 17 % minder nemen en van gewone kristalsoda moet men 130 % meer nemen.
De aangegeven ontwikkeltijden zijn alle op een temperatuur van 20℃ berekend.
Tenslotte mag men niet vergeten, dat ieder fabrikaat met een bepaalden ontwikkelaar de beste resultaten geeft. Men moet dus of de aangegeven ontwikkelaar gebruiken of door proeven zelf een ontwikkelaar samenstellen
Voor tankontwikkeling | |||
Metol | 0 | ,8 | g |
Natriumsulfiet | 45 | ,0 | g |
Kaliummetabisulfiet | 4 | ,0 | g |
Hydrochinon | 1 | ,2 | g |
Natriumcarbonaat | 8 | ,8 | g |
Kaliumbromide | 1 | ,5 | g |
Water | tot 1 | l |
Voor schalenontwikkeling | |||
Metol | 1 | ,5 | g |
Natriumsulfiet | 22 | ,7 | g |
Hydrochinon | 2 | ,5 | g |
Potas | 18 | ,0 | g |
Kaliumbromide | 1 | ,0 | g |
Water | tot 1 | l |
Voor tankontwikkeling | |||
Metol | 1 | ,5 | g |
Natriumsulfiet | 21 | ,0 | g |
Natriumbisulfiet | 0 | ,5 | g |
Hydrochinon | 0 | ,5 | g |
Natriumcarbonaat | 8 | ,0 | g |
Kaliumbromide | 0 | ,5 | g |
Water | tot 1 | l |
Voor schalenontwikkeling | |||
Metol | 5 | ,0 | g |
Natriumsulfiet | 50 | ,0 | g |
Natriumbisulfiet | 1 | ,0 | g |
Hydrochinon | 1 | ,3 | g |
Natriumcarbonaat | 8 | ,5 | g |
Kaliumbromide | 1 | ,0 | g |
Water | tot 1 | l |
Oplossing A: | |||
Kaliummetabisulfiet | 9 | ,8 | g |
Pyrogallol | 60 | ,0 | g |
Kaliumbromide | 1 | ,1 | g |
Water | tot 1 | l |
Oplossing B: | |||
Natriumsulfiet | 105 | g | |
Water | tot 1 | l |
Oplossing C: | |||
Natriumcarbonaat | 75 | g | |
Water | tot 1 | l |
Oplossing A: | |||
Pyrogallol | 7 | ,0 | g |
Kaliummetabisulfiet | 1 | ,3 | g |
Natriumsulfiet | 28 | ,4 | g |
Kaliumbromide | 0 | ,7 | g |
Water | tot 0 | ,5 | l |
Oplossing B: | |||
Natriumcarbonaat | 24 | ,8 | g |
Water | tot 0 | ,5 | l |
Bij het aanzetten van deze ontwikkelaar mengt men het sulfiet eerst droog met het bisulfiet en lost dit mengsel in heet water op. De oplossing wordt nog een minuut doorgekookt, waarna men laat afkoelen. In deze oplossing lost men de pyro op. De ontwikkelaar is, op deze wijze bereid, buitengewoon lang houdbaar.
Oplossing A: | |||
Natriumbisulfiet | 7 | ,5 | g |
Metol | 7 | ,5 | g |
Pyrogallol | 30 | ,0 | g |
Kaliumbromide | 4 | ,2 | g |
Water | tot 1 | l | |
Oplossing B: | |||
Natriumsulfiet | 150 | ,0 | g |
Water | tot 1 | l | |
Oplossing C: | |||
Natriumcarbonaat | 75 | g | |
Water | tot 1 | l |
Metol | 15 | g | |
Natriumsulfiet | 75 | g | |
Potas | 75 | g | |
Kaliumbromide | 2 | g | |
Water | tot 1 | l |
De volgende ontwikkelaar is goed voor negatieven en geeft met gaslichtpapier fraaie blauw-zwarte afdrukken. De oplossing blijft 2 dagen goed; het is echter beter iedere dag een verse oplossing aan te zetten.
Natriumsulfiet | 15 | ,0 | g |
Broomkalium | 0 | ,5 | g |
Amidol | 4 | ,0 | g |
Kaliumbromide | 2 | g | |
Water | tot 600 | cm² |
Oplossing A: | |||
Metol | 3 | ,8 | g |
Kaliummetabisulfiet | 13 | ,0 | g |
Pyrogallol | 13 | ,0 | g |
Broomkalium | 1 | ,5 | g |
Natriumsulfiet | 42 | ,5 | g |
Water | tot 1000 | cm² | |
Oplossing B: | |||
Natriumcarbonaat | 113 | ,0 | g |
Water | tot 1000 | cm² |
Water | 625 | cm² | |
Zoutzuur-p-amino- | |||
fenol | 50 | g | |
Kaliummetabisulfiet | 150 | g | |
Natriumhydroxyde | 215 | ,5 | g |
Water | 500 | cm² |
De oplossing wordt tenslotte met water tot 1 l aangevuld.
Metol | 1 | ,0 | cm² |
Natriumsulfiet | 32 | ,0 | |
Glycine | 0 | ,5 | g |
Hydrochinon | 0 | ,5 | g |
Natriumcarbonaat | 28 | ,0 | g |
Kaliumbromide | 1 | ,5 | g |
Citroenzuur | 1 | ,0 | g |
Water | tot 1 | l |
Metol | 2 | cm² | |
Natriumsulfiet | 100 | ||
Hydrochinon | 3 | g | |
Resorcine | 2 | g | |
Borax | 2 | g | |
Water | tot 1 | l |
Oplossing A: | |||
Natriumbisulfiet | 25 | g | |
Hydrochinon | 25 | g | |
Kaliumbromide | g | ||
Water | tot 1 | l | |
Oplossing B: | |||
Natriumhydroxyde | 50 | g | |
Water | tot 1 | l |
Metol | 0 | ,9 | g |
Natriumbisulfiet | 62 | ,8 | g |
Hydrochinon | 15 | ,7 | g |
Natriumcarbonaat | ,5 | g | |
Kaliumbromide | ,1 | g | |
Water | tot 1 | l | |
Normaal |
|||
Metol | 3 | ,9 | g |
Natriumsulfiet | 55 | ,0 | g |
Hydrochinon | 7 | ,9 | g |
Natriumcarbonaat | 39 | ,2 | g |
Kaliumbromide | 1 | ,8 | g |
Water | tot 1 | l |
Metol | 1 | ,5 | g |
Natriumsulfiet | 47 | ,0 | g |
Hydrochinon | 7 | ,9 | g |
Natriumcarbonaat | 47 | ,0 | g |
Kaliumbromide | 1 | ,5 | g |
Water | tot 1 | l |
Metol | 1 | ,0 | g |
Natriumsulfiet | 71 | ,7 | g |
Kaliummetabisulfiet | 4 | ,0 | g |
Hydrochinon | 7 | ,6 | g |
Natriumcarbonaat | 36 | ,0 | g |
Kaliumbromide | 4 | ,0 | g |
Water | tot 1 | l |
Van normale negatieven. | |||
Metol | 1 | ,5 | g |
Natriumsulfiet | 57 | ,0 | g |
Hydrochinon | 14 | ,0 | g |
Natriumcarbonaat | 57 | ,0 | g |
Kaliumbromide | 1 | ,0 | g |
Water | tot 1 | l | |
Van harde negatieven. | |||
Methol | 1 | ,6 | g |
Natriumsulfiet | 11 | ,3 | g |
Hydrochinin | 0 | ,6 | g |
Natriumcarbonaat | 29 | ,0 | g |
Kaliumbromide | 0 | ,6 | g |
Water | tot 0 | ,5 | l |
Van zachte negatieven. | |||
Methol | 1 | ,0 | g |
Natriumsulfiet | 14 | ,0 | g |
Hydrochinon | 3 | ,6 | g |
Natriumcarbonaat | 17 | ,5 | g |
Kaliumbromide | 0 | ,6 | g |
Water | tot 0 | ,5 | l |
Zacht. | |||
Metol | , | g | |
Natriumsulfiet | , | g | |
Hydrochinon | , | g | |
Natriumcarbonaat | , | g | |
Kaliumbromide | , | g | |
Water | tot 1 | l | |
Hard. | |||
Metol | 1 | ,0 | g |
Natriumsulfiet | 30 | ,0 | g |
Glycine | 0 | ,5 | g |
Hydrochinon | 2 | ,0 | g |
Soda | 25 | ,0 | g |
Broomkalium | 1 | ,5 | g |
Citroenzuur | 1 | ,0 | g |
Water | tot 1 | l |
Metol | 3 | ,3 | cm² |
Natriumsulfiet | 42 | ,5 | g |
Hydrochinon | 9 | ,7 | g |
Natriumcarbonaat | 71 | ,0 | g |
Kaliumbromide | 1 | ,0 | g |
Water | tot 1 | l |
Recepten voor speciale soorten papier opgeven heeft hier geen zin. Deze worden door de fabrikanten gewoonlijk in de verpakking ter beschikking gesteld.
Men werkt dan zo nauwkeurig mogelijk volgens de aangegeven recepten. Met vele zeer speciale soorten papier is het alleen mogelijk het gewenste effect te bereiken, wanneer men de voorschriften zo precies mogelijk volgt.
Een zeer zachte ontwikkelaar is de volgende met alleen metol:Metol | 2 | ,0 | cm² |
Natriumsulfiet | 28 | ,5 | g |
Soda | 42 | ,5 | g |
Kaliumbromide | 0 | ,3 | g |
Water | tot 0 | ,5 | l |
Recept no. 1. | |||
Natriumsulfiet | 35 | ,5 | g |
Hydrochinon | 10 | ,0 | g |
Glycine | 7 | ,0 | g |
Natriumcarbonaat | 78 | ,0 | g |
Broomkalium | 2 | ,3 | g |
Water | tot 0 | ,5 | l |
Recept no. 2. | |||
Natriumsulfiet | 56 | ,8 | g |
Hydrchinon | 4 | ,6 | g |
Glycine | 2 | ,4 | g |
Soda | 35 | ,0 | g |
Hypo | 1 | ,2 | g |
Broomkalium | 1 | ,2 | g |
Water | tot 1 | l |
Recept no. 3. | |||
Natriumsulfiet | 28 | ,4 | g |
Glycine | 14 | ,2 | g |
Potas | 74 | ,4 | g |
Broomkalium | 7 | ,0 | g |
Water | tot 1 | l |
Azijnzuur van 82% | 50 | cm³ | |
Water | 950 | cm³ |
Natriumthiosulfaat (hypo) | 250 | g | |
Kaliummetabisulfiet | 25 | g | |
Water | tot 1 | l |
Natriumsulfiet | 60 | g | |
Azijnzuur 28% | 180 | g | |
Aluin | 60 | g | |
Water | tot 320 | cm³ |
Hypo | 250 | g | |
Water | tot 1 | l |
Water | 100 | dl | |
Natriumthiosulfaat | 100 | dl | |
Ammoniumaccetaat | 100 | dl | |
Goudchloride 1 : 100 | 30 | dl |
Oplossing A: | |||
Hypo | 900 | g | |
Natriumsulfiet | 85 | g | |
Water | tot 3 | l |
Oplossing B: | |||
Kaliumchroomaluin | 57 | g | |
Zwavelzuur | 7 | g | |
Water | tot 1 | l |
Zwavellever | 2 | g | |
Water | tot 1000 | g |
Hypo | 117 | g | |
Water (heet) | tot 1000 | cm³ | |
Aluin | 32 | g |
Zilvernitraat | 0 | ,5 | g |
Keukenzout | 0 | ,5 | g |
Water | 70 | ,0 | cm³ |
Het kleuren duurt 30 tot 60 mm, Wanneer de gewenste kleur bereikt is, spoelt men met water van dezelfde temperatuur af en wrijft eventueele neerslagen met watten af. Hierna wordt een half uur in stromend water gespoeld.
Broomkalium | 7 | ,5 | g |
Rood bloedloogzout | 19 | ,5 | g |
Water | tot 500 | cm³ |
Natriumsulfide (Na₂S) | 115 | g | |
Water | 500 | g |
Deze oplossing wordt 1 : 6 verdund. De afdrukken komen hierin zeer vlug met een fraaie bruine kleur terug. Hierna een half uur spoelen. De resultaten die men volgens deze bruin-kleurmethode verkrijgt zijn goed, de afdrukken zijn ook duurzaam. Men moet de oplossingen echter zeer zuiver houden en vooral geen oude bedorven sulfide-oplossing gebruiken. Ook de bleekoplossing mag niet te oud worden. Wanneer het bleken langer dan drie minuten duurt, moet het bad door een nieuw vervangen worden.
Oplossing A: | |||
Ferriammoniumcitraat | 5 | ,6 | g |
Water | tot 56 | ,7 | cm³ |
Oplossing B: | |||
Rood bloedloogzout | 5 | ,6 | g |
Water | tot 56 | ,7 | cm³ |
Oplossing C: | |||
Azijnzuur 28% | 227 | ,3 | cm³ |
Water | tot 341 | ,0 | cm³ |
Oplossing A: | |||
Kaliumcitraat | 50 | g | |
Water | tot 500 | cm³ | |
Oplossing B: | |||
Kopersulfaat | 7 | ,5 | g |
Water | tot 250 | cm³ | |
Oplossing C: | |||
Rood bloedloogzout | 6 | ,5 | g |
Water | tot 205 | cm³ |
Oplossing A: | |||
Oxaalzuur | 7 | ,8 | g |
Ferrichloride | 1 | ,0 | g |
Ferrioxalaat | 1 | ,0 | g |
Water | tot 285 | cm³ | |
Water | tot 500 | cm³ | |
Oplossing B: | |||
Rood bloedloogzout | 2 | g | |
Water | tot 285 | cm³ | |
Oplossing C: | |||
Zoutzuur | 28 | ,4 | g |
Vanadiumchloride | 2 | ,0 | g |
Water | tot 285 | cm³ |
Men voegt de oplossing B bij oplossing A, en mengt hiermede dan onder goed roeren de oplossing C.
Men laat de afdrukken in de oplossing tot ze donkerblauw zijn. Hierna spoelt men in water tot de kleur groen geworden is.
Indien het wit geelachtig is kan men dit verwijderen door in de volgende oplossing te dompelen:Ammoniumsulfo- | |||
cyanaat | 1 | ,6 | g |
Water | tot 285 | cm³ |
Magnesiumpoeder | 2 | dl | |
Thoriumnitraat droog | |||
in poeder | 1 | dl | |
Kort voor gebruik mengen. |
Blauw | |||
Kaliumbichromaat | 0 | ,1 | g |
Ferri-aluin | 1 | ,3 | g |
Oxaalzuur | 3 | ,0 | g |
Rood bloedloogzout | 1 | ,0 | g |
Kali-aluin | 4 | ,8 | g |
Zoutzuur | 1 | ,4 | cm³ |
Water | tot 1000 | ,0 | cm³ |
Bruin | |||
Uranylnitraat | 2 | ,4 | g |
Kaliumoxalaat | 2 | ,5 | g |
Rood bloedloogzout | 1 | ,0 | g |
Ammoniakaluin | 5 | ,5 | g |
Zoutzuur | 4 | ,8 | g |
Water | tot 1000 | ,0 | cm³ |
Bleeken in: | |||
Sublimaat (vergif) | 8 | ,0 | g |
Broomkalium | 8 | ,0 | g |
Water | tot 500 | cm² |
Natriumbisulfiet | 21 | g | |
Hydrochinon | 21 | g | |
Broomkalium | 21 | g | |
Water | tot 1 | l |
Ammoniak | 100 | cm² | |
Water | 900 | cm² |
Hypo | 100 | g | |
Water | 1000 | g |
Oplossing A: | |||
Kaliumbichromaat | 60 | g | |
Water | tot 1 | l | |
Oplossing B: | |||
Zoutzuur | 100 | cm² | |
Water | 900 | cm² |
Pyrogallol | 6 | ,3 | g |
Potas | 25 | ,0 | g |
Broomkalium | 1 | ,0 | g |
Water | tot 1 | ,0 | l |
Natriumsulfiet | 100 | g | |
Rood kwikjodide | 10 | g | |
Water | tot 1000 | g |
De versterker werkt krachtig en vlug, de versterking kan indien nodig herhaald worden tot het maximum bereikt is.
Ammoniumpersulfaat | 50 | ,0 | g |
Natriumsulfiet | 5 | ,0 | g |
Zwavelzuur | 4 | ,2 | cm³ |
Water | tot 500 | ,0 | cm³ |
Oplossing A: | |||
Natriumthiosulfaat | 28 | ,5 | g |
Water | tot 500 | ,0 | cm³ |
Oplossing B: | |||
Rood bloedloogzout | 57 | ,0 | g |
Water | tot 500 | ,0 | cm³ |
Oplossing A: | |||
Kaliumpermangaat | 1 | g | |
Sterk zwavelzuur | 1 | cm³ | |
Water | 500 | cm³ | |
Oplossing B: | |||
Ammoniumsulfo- | |||
cyanaat | 12 | ,3 | cm³ |
Water | tot 500 | cm³ |
Kaliumbichromaat | 120 | g | |
Zwavelzuur | 100 | cm³ | |
Water | tot 1000 | cm³ |
Kaliumpermanganaat | 15 | g | |
Water | tot 1 | l |
Kaliummetabisulfiet | 250 | g | |
Water | 1 | l |
Oplossing A: | |||
Kaliumpermanganaat | 5 | g | |
Water | 1 | l | |
Oplossing B: | |||
Keukenzout | 70 | g | |
Sterk zwavelzuur | 4 | l | |
Water | tot 1 | l |
Thiocarbamide | 20 | g | |
Citroenzuur | 10 | g | |
Water | tot 1 | l |
Ethylacetaat | 100 | cm³ | |
Aceton | 10 | cm³ | |
Acetylcellulose | 2 | g | |
IJsazijn | 30 | cm³ |
Men kan de te ontwikkelen negatieven òf eerst in de oplossing baden, òf men voegt de desensibilisator onmiddellijk aan de ontwikkelaar toe. In beide gevallen moet men met het toelaten van het sterkere licht wachten tot de ontwikkeling begonnen is. Hierna kan men zonder gevaar het negatief bij normaal oranje tot rood licht verder ontwikkelen. De ontwikkeling wordt door deze toevoeging iets vertraagd, duurt 25 tot 30 % langer.
Witte bijenwas | 10 | dl | |
Krijtwit | 5 | g | |
Deze worden samen gesmolten. | |||
Staal etsen |
|||
Salpeterzuur | 32 | dl | |
Zoutzuur | 3 | dl | |
Spiritus | 16 | dl | |
Water | tot 96 | dl |
Ammoniumnitraat | 3 | dl | |
Ammoniumfosfaat | 3½ | dl | |
Calciumchloride | ¼ | dl | |
Fluorwaterstofzuur | ½ | dl | |
Arabische gomoplossing | 80 | dl |
Fosforzuur | 1 | dl | |
Galluszuur | 2 | dl | |
Arabische gomoplossing | 8 | dl | |
Water | 14 | dl |
Ammoniumbichromaat- | |||
oplossing 10% | 1 | dl | |
Fosforzuur 20% | 1 | dl | |
Arabische-gomoploss. | 8 | dl | |
Water | 8 | dl | |
Natriumfosfaat | 15 | g | |
Natriumnitraat | 15 | g | |
Heet water | 2 | l | |
Fosforzuur 80% | 30 | g |
De verkregen zinknitraatoplossing mengt men met het halve volume Arabische-gomoplossing en verdunt met zoveel water als nodig is.
Nitrocellulose 15 tot 20 sec | 3 | dl | |
Ether | 48 | ,5 | g |
Alcohol | 48 | ,5 | dl |
Metol | 5-10 | g | |
Hydrochinon | 15-20 | g | |
Natriumsulfiet | 50-80 | g | |
Soda (gecalc.) | 30-40 | g | |
Natriumhydroxyde | 20-30 | g | |
Kaliumbromide | 5-10 | g | |
Natriumthiosulfaat | 250-300 | g | |
Ammoniumpicraat | 3-5 | g | |
Water | 1000 | g |
Uit oude fixeerbaden wordt het zilver met natriumsulfide neergeslagen en met ijzervulsel samengesmolten. Het verkregen zilver wordt dan gereinigd.
Formaline | 100 | cc | |
Potas | 100 | g | |
Water | 1000 | cc |
Alcohol | 98-99 | dl | |
Diethylamine | 2-1 | dl |
Water | 100 | cc | |
Alcohol | 30 | cc | |
Salpeterzuur | 3 | druppels |
Geactiveerde colloïdale klei | 6 | dl | |
Water | 70 | dl | |
Zoutzuur | 28 | dl |
Deze vorm wordt met behulp van zachte borstels met uiterst fijne grafiet ingewreven en gewoonlijk brengt men nu eerst een dun laagje koper op door de vorm met een verdunde oplossing van kopersulfaat te overgieten en hierin ijzervijlsel te strooien. Het ijzervijlsel maakt uit de oplossing metalliek koper vrij, dat zich op het grafiet afzet.
Om de grafietlaag nu electrisch te kunnen verbinden, maakt men of direct contact met de metalen plaat waarop de waslaag zich bevindt, in welk geval de plaat met was geïsoleerd moet worden, òf men giet in het was een stukje koper en verbindt dit stukje koper met het grafiet.
De vorm wordt nu in een aangezuurde kopersulfaatoplossing gehangen. Men laat 1 tot 1½ uur een electrische stroom doorgaan tot zich een koperlaagje van 0,15 tot 0,25 mm afgezet heeft.
Het koper wordt nu met heet water van den wasondergrond losgemaakt en met een dun laagje soldeer, uit 35 % tin en 65 % lood bestaande, samengesoldeerd. Hierna giet men een dikke laag electrotyp-metaal op de vorm. Dit metaal bestaat gewoonlijk uit 3 tot 4 % tin en antimoon en de rest is lood.
Het ruwe cliché moet nu door mechanische bewerking in een geschikte vorm gebracht worden, wordt gelijkmatig tot een bepaalde dikte afgeschaafd, eventueel kan het voor rotatiedruk tot een cilinder gebogen worden.
Voor zeer fijn werk perst men de vorm direct in dun bladlood. Dit lood wordt dan met chroomzuur behandeld, opdat het koper niet te vast hecht, en dan normaal verder behandeld.
Voor beter werk brengt men op de wasvorm eerst een dun laagje nikkel op en dan pas het koper. Deze methode mag niet verwisseld worden met het vernikkelen van geheel afgewerkte electrotypieën. Voor cliché's, waarvan men buitengewoon veel afdrukken wil maken, past men tegenwoordig het verchromen toe.
Dat zilververbindingen onder invloed van licht donker worden, was reeds sinds lange tijd bekend, toen de arts Schultze deze eigenschap voor het maken van prenten toepaste. In 1816 slaagde Nicephore Niepce er in met behulp van asfalt beelden te maken, die gefixeerd konden worden. Hij loste een bepaalde soort asfalt in lavendelolie op en bestreek koperen platen met deze oplossing. Na in het donker gedroogd te zijn, werden de platen in een reeds sinds de 16e eeuw bekende camera obscura belicht. Hierna werden de platen weer met lavendelolie behandeld en daar de belichte plaatsen onoplosbaar geworden waren, ontstond een afbeelding van het opgenomen voorwerp. Later maakte hij met dezelfde platen afdrukken van tekeningen, etste de platen en drukte hiermee zijn heliografieën.
Daguerre maakte in 1838 gevoelige platen door op gepolijste zilveren platen dampen van jodium in te laten werken. De platen bedekten zich dan met een laagje gevoelig zilverjodide, ze werden in de camera obscura belicht en met dampen van kwikzilver ontwikkeld. De methode werd verbeterd door Goddard, die met broom, en door Claudet, die met chloor werkte, waardoor de lichtgevoeligheid aanmerkelijk verhoogd werd.
De volgende stap deed Fox Talbot, die de opnamen op papier maakte, dat hij afwisselend met joodkalium en met zilvernitraat behandeld had. Hij belichtte slechts een korte tijd en ontwikkelde het latente beeld met een mengsel van galluszuur en zilverzout. Het verkregen papiernegatief werd dan weer gefotografeerd en op deze wijze kon men voor het eerst van een opname een willekeurig aantal positieven maken. Op dezelfde wijze maakt men tegenwoordig weer de bekende fotocopieën en zelfs normale opnamen in de zogenaamde snelfotografie.
Een neef van Niepce, Niepce de St. Victor, nam glas in de plaats van het papier, bestreek het met een eiwitoplossing en drenkte de eiwitlaag afwisselend met zilverzout en joodkalium. Daar het eiwit zeer gemakkelijk bedierf, werd dit door Le Gray door collodium, nitrocellulose, vervangen. Hij goot een dunne laag collodiumoplossing waaraan joodkalium toegevoegd was, op een glazen plaat en drenkte deze dan met zilvernitraat, waardoor in de laag het lichtgevoelige joodzilver ontstond. De plaat moest in natte toestand belicht worden en dit natte procédé werd gedurende lange tijd door de fotografen in de gehele wereld met veel succes toegepast.
De natte collodiumplaten werden door de droge gelatineplaten vervangen, die J. Maddox, een Engelse arts, voor het eerst vervaardigd heeft. Terwijl het hoofdprincipe van de moderne fotografie hiermee dus eigenlijk geheel vaststond, heeft de ontdekking dat bepaalde kleurstoffen het verloop der reacties op de gevoelige plaat zeer kunnen beïnvloeden, de fotografie eigenlijk pas zo volmaakt gemaakt, als we haar tegenwoordig kennen.
De verschillend gekleurde stralen, waaruit het witte licht bestaat, zijn chemisch ook verschillend actief; dit betekent dat voor de in de fotografie gebruikte zilververbindingen blauw licht veel intensiever inwerkt dan het rode licht. Hierop berust ook de mogelijkheid normale platen bij rood licht te ontwikkelen, daar het rode licht nagenoeg niet in staat is zilververbindingen te ontleden.
De blauwe, de violette en nog meer de ultraviolette lichtstralen daarentegen werken reeds in geringe lichtsterkte op het zilverjodide in. Het gevolg is dat bij het maken van een opname de blauwe stralen de plaat reeds voldoende belicht hebben, wanneer de gele en rode stralen nog nagenoeg niet ingewerkt hebben. Men fotografeert in dit geval dus practisch alleen met de ultraviolette, de violette en de blauwe lichtstralen. Het is duidelijk, dat op deze wijze de verhouding van wit tot zwart in de fotografie niet juist kan zijn en iedereen weet dan ook dat rood als geheel zwart weergegeven wordt.
Men ontdekte toen echter dat bepaalde kleurstoffen, aan de gevoelige laag toegevoegd, de gevoeligheid van de zilververbindingen voor rood licht aanmerkelijk verhogen. Door met verschillende van zulke kleurstoffen te impregneren, kan men de gevoeligheid van de platen voor de verschillende kleuren zodanig regelen, dat het beeld de kleuren in de juiste verhouding weergeeft.
Over de aard van het onzichtbare, latente beeld in de niet ontwikkelde plaat, weet men nog niets geheel zeker. Stellig hebben we hier samenwerking tussen natuurkundige, chemische en colloïdchemische verschijnselen.
In de laatste 40 jaar wordt door een groot aantal onderzoekers hardnekkig naar een methode gezocht om op een eenvoudige wijze fotografieën in natuurlijke kleuren te maken. Het maken van drie verschillende opnamen in de drie hoofdkleuren werd bij de rastermethode vermeden, waarbij de drie opnamen in één plaat gemaakt werden. De beste uitzichten biedt de uitvinding waarbij men stoffen gebruikt, die na het belichten tot een kleurstof ontwikkeld kunnen worden met dezelfde kleur als het licht dat ze getroffen heeft. Door een combinatie van enige van dergelijke stoffen is men er reeds in geslaagd positieven op glas in zeer natuurlijke kleuren te maken; het wachten is alleen nog op het papierpositief.
Voor het reproduceren van tekeningen gebruikt men in vele gevallen nog andere lichtgevoelige stoffen. Bekend zijn het ijzeroxalaat, uraniumzouten, kaliumbichromaat-gelatine en chroom-eiwit, platinaverbindingen en tegenwoordig ook een aantal organische stikstofverbindingen. Ook voor het maken van afdrukken van negatieven, waarin men bepaalde persoonlijke kunstuitingen vast wil leggen, worden deze stoffen toegepast.
De lichtgevoelige gelatine wordt verkregen door oplossingen van zilvernitraat, broomkalium en gelatine op een bepaalde wijze te mengen, waarbij de eigenschappen van de verkregen emulsie van de wijze van samengieten afhangen. De verkregen emulsie moet nu met gedestilleerd water gewassen worden, om alle oplosbare verbindingen te verwijderen. Daar de gevoeligheid nu gewoonlijk nog niet voldoende is en deze bij het staan van de emulsie toeneemt, laat men de emulsie hierna rustig rijp worden, tot de gewenste gevoeligheid bereikt is. Om het bederven van de gelatine te verhinderen, voegt men gewoonlijk een ontsmettingsmiddel toe.
Met behulp van machines giet men op de glazen platen of op de films een zo gelijkmatig mogelijke laag van deze gelatine-oplossing en laat drogen. Al deze bewerkingen moeten natuurlijk in het donker of bij inactief licht uitgevoerd worden.
De kleurstoffen waarmede men de emulsies sensibiliseert, dus voor alle kleuren gelijkmatig gevoelig maakt, kan men aan de emulsie toevoegen of men kan de gereed zijnde platen in een oplossing dompelen.
Daar het ontwikkelen van deze gesensibiliseerde platen in het donker of bij een zeer speciale soort licht zou moeten geschieden, past men voor het ontwikkelen veelal een desensibiliseeren toe met kleurstoffen, die de werking der eerste kleurstoffen weer opheffen.
Terwijl het gewone fotografische papier op nagenoeg dezelfde wijze als de platen en films gefabriceerd wordt en ook in principe dezelfde grondstoffen gebruikt worden, berusten enkele, gedurende een bepaalde tijd veelvuldig gebruikte papiersoorten, op een ander principe.
Voor de bekende platina-afdrukpapieren drenkte men de gevoelige laag met een oplossing van ferrioxalaat. Bij het belichten wordt het ferrioxalaat tot het ferrozout gereduceerd, waarbij het beeld iets zichtbaar wordt. Behandelt men het belichte papier nu met een oplossing van een edelmetaalzout, bijvoorbeeld platinachloride, dan wordt het metaalzout door het ferro-oxalaat gereduceerd en het beeld wordt nu duidelijk zichtbaar. De edelmetaalzouten kan men ook direct in de gevoelige laag aanbrengen en een variatie van deze methode met ferricitraat en zilverzout wordt nog voor het reproduceren van tekeningen gebruikt.
Terwijl de bekende lichtdrukpapieren die blauwe afdrukken geven, ook op de gevoeligheid van ijzerzouten berusten, maakt men voor de nieuwe procédé's van de lichtgevoeligheid van bepaalde organische azoverbindingen gebruik. Men werkt met diazoprimulin en met diazoanhydriden.
Van der Grinten werkt met p-diazofenyldialkylaminen en phloroglucine, waarbij de tekeningen in een zeer fraaie zwarte kleur verschijnen.
Ferriciaankalium | 500 | dl | |
Ferriammoniumcitraat | 850 | dl | |
Citroenzuur | 250 | dl | |
Water | 14000 | dl |
Ferrickloride | 800 | dl | |
Ferrisulfaat | 200 | dl | |
Wijnsteenzuur | 150 | dl | |
Gelatine (zuiver) | 500 | dl | |
Water | 9000 | dl |
Onmiddellijk na het belichten moet men het papier in een oplossing van 7,5 g galluszuur in 1 liter water ontwikkelen. Aan de galluszuuroplossing kan men een paar gram oxaalzuur toevoegen (probeeren hoeveel !).
Vele fabrieken brengen op het gedroogde papier een dunne laag van uiterst fijn droog galluszuur op, het papier wordt dan door het eenvoudig nat te maken ontwikkeld.
Bruin ferriammonium- | |||
citraat | 260 | dl | |
Citroenzuur | 92 | dl | |
Zilvernitraat | 100 | dl | |
Water | 2000 | dl |
Na het belichten wordt het negatief in water gelegd en het beste met een 5-pcts oplossing van natriumthiosulfaat gefixeerd
1,2-diazonaphtol-4-sulfo- | |||
zuur | 1 | dl | |
Water | 400 | dl |
Naphtol | 1 | dl | |
Water | 400 | dl |
Gelatine | 2000 | dl | |
Broomkalium | 800 | dl | |
Joodkalium | 6 | dl | |
Water | 20000 | dl |
De gelatine wordt in de oplossing van de zouten een nacht ingeweekt en dan door verwarmen op 60° C opgelost. Bij deze temperatuur laat men langzamerhand de volgende oplossing bij de eerste oplossing toevloeien:
Zilvernitraat | 1000 | dl | |
Water | 10000 | dl |
Nu voegt men aan de emulsie nog 2000 dl gelatine toe, die men eerst in water geweekt heeft, voegt iets chroomaluin en iets saponine toe en verdunt de emulsie tot de totale hoeveelheid 55 000 dl bedraagt.
55 liter van deze emulsie is voldoende voor het bestrijken van 350 m² papier, dat de gevoeligheid heeft van het normale vergrootingspapier.
Emulsiegelatine | 5000 | dl | |
Water (gedest.) | 50000 | dl | |
Zuiver keukenzout | 315 | dl | |
Citroenzuur | 100 | dl | |
Water | 3000 | dl |
Zilvernitraat | 625 | dl | |
Gedest.water | 6000 | dl |
De emulsie wordt op glad barietpapier opgestreken en men verkrijgt een glanzend gaslichtpapier. Op mat barietpapier wordt het mat, of men voegt aan de emulsie 1000 dl rijststijfsel koud toe.
Naast deze niet gewassen emulsie, maakt men ook chloorzilveremulsies, die juist als de bromide-emulsies gewassen worden en dus geen oplosbare zouten meer bevatten. Deze worden met formaldehyde gehard en kunnen dan bij hogere temperatuur gedroogd worden.
Oplossing 1: | |||
Gelatine | 16 | dl | |
Water | 120 | dl | |
Ammoniumbromide | 7 | dl | |
10-pcts kaliumjodide-opl. | 3 | dl | |
Oplossing 2: | |||
Zilvernitraat | 10 | dl | |
Water | 50 | dl | |
Ammoniak s.g. = 0,91, zoveel tot het eerst gevormde neerslag weer opgelost is. |
Na 5 minuten voegt men 10 dl droge gelatine toe, roert zolang tot deze gelatine opgelost is en laat de emulsie dan in een ijskast afkoelen. De gestolde emulsie wordt nu met gedestilleerd water gewassen en laat men zo lang rijpen tot de gevoeligheid juist is.
De emulsie wordt nog juist vloeibaar op de gezuiverde glasplaten gegoten.
Oplossing 1: | |||
Zinkbromide | 6 | dl | |
Nitrocellulose (collodium) | dl | ||
Alcohol | 160 | dl | |
Ether | 280 | dl | |
Oplossing 2: | |||
Zilvernitraat | 3 | ,15 | dl |
Water | 2 | dl | |
Alcohol | dl |
De roomachtige emulsie laat men 36 uur staan en schudt van tijd tot tijd goed door. Hierna wordt de overmaat aan zilvernitraat door toevoegen van 3 dl van een alcoholische cobaltchlorideoplossing (1 : 8) neergeslagen. Om de oplosbare zouten te verwijderen, giet men de emulsie in een dunnen straal in water, dat herhaaldelijk ververst moet worden. De emulsie wordt droog bewaard.
Voor het gieten van een plaat lost men 3,5 tot 4 g der emulsie in 50 cm³ alcohol en 50 cm³ aether met 0,2 g chininesulfaat op. De oplossing wordt gefiltreerd en op een absoluut schone glazen plaat gegoten. Het glas wordt met een 5-pcts oplossing van caoutchouc in benzine voorgeprepareerd.
Oplossing a: | |||
Gekristalliseerd natriumsulfie | 25 | dl | |
Pyrocatechine | 5 | dl | |
Water | 250 | dl | |
Oplossing b: | |||
Trinatriumfosfaat | 50 | dl | |
Natriumhydroxyde | 5 | dl | |
Water | 250 | dl |
Gekristalliseerd natriumsulfiet | 30 | dl | |
Water | 85 | dl | |
Kaliumhydroxyde | 7 | dl | |
Pyrocatechine | 7 | dl | |
Men ontwikkeld met: | |||
Bovenstaande ontwikkelaar | 12 | dl | |
Natriumthiosulfaatopl. 1:5 | 22 | dl | |
Water | 32 | dl |
Water | 300 | dl | |
Gekrist.natriumsulfiet | 120 | dl | |
Potasch | 90 | dl | |
Adurol | dl |
Oplossing a. | |||
Gedestilleerd water | 1000 | dl | |
Natriumsulfiet | 120 | dl | |
Eikogeen | 16 | dl | |
Hydrochinon | 4 | dl | |
Oplossing b. | |||
Water | 1000 | dl | |
Potas | 120 | dl |
Oplossing a. | |||
Kaliumoxalaat | 240 | dl | |
Water | 1000 | dl | |
Citroenzuur | 4 | dl | |
Ammoniumcitraatopl. | 60 | dl | |
Oplossing b. | |||
Ferrosulfaat | 120 | dl | |
Water | 1000 | dl | |
Zwavelzuur | 1 | dl | |
Oplossing c. |
Men mengt nu 1 dl van oplossing b met twee dl van oplossing a en ½ dl water. Op 100 cm³ ontwikkelaar voegt men 3-6 druppels 10-pcts broomkaliumoplossing toe.
Oplossing a: | |||
Hydrochinon | 10 | dl | |
Watervrij natriumsulfiet | 70 | dl | |
Watervrije soda | 35 | dl | |
Broomkalium | 8 | dl | |
Rhodaankalium | 3 | dl | |
Water | 1000 | dl | |
Oplossing b: | |||
Natriumhydroxyde | 100 | dl | |
Water | 1000 | dl |
Kaliumbichromaat | 5 | dl | |
Zwavelzuur | 9 | dl | |
Water | 1000 | dl | |
Hierna 5 minuten spoelen |
Watervrij natriumsulfiet | 10 | dl | |
Water | 90 | dl |
Metol | 2 | dl | |
Hydrochinon | 5 | dl | |
Gekristall. natriumsulfiet | 100 | dl | |
Potas | 30 | dl | |
Broomkalium | 1 | ,5 | dl |
Water | 1000 | dl |
Oplossing a: | |||
Hydrochinon | 10 | dl | |
Citroenzuur | 6 | dl | |
Water | 1000 | dl |
Oplossing b: | |||
Zilvernitraat | 15 | dl | |
Water | 300 | dl |
Oplossing a: | |||
Kaliumpermanganaat | 2 | dl | |
Water | 1000 | dl |
Oplossing b: | |||
Natriumthiosulfiet | 10 | dl | |
Natriumbisulfiet | 15 | dl | |
Water | 1000 | dl |
Metol | 1 | dl | |
Hydrochinon | 8 | dl | |
Natriumsulfiet, gekristall. | 80 | dl | |
Potas | 50 | dl | |
Broomkalium | 5 | dl | |
Gedestilleerd water | 1000 | dl |
Metol | 2 | dl | |
Hydrochinon | 8 | dl | |
Natriumsulfiet, gekristall. | 50 | dl | |
Potas | 50 | dl | |
Rhodaankalium | 5 | dl | |
Broomkalium | 5 | dl | |
Water | 1000 | dl |
Rood bloedloogzout | 3 | dl | |
Uraniumnitraat | 3 | dl | |
Natriumacetaat | 3 | dl | |
IJsazijn | 30 | dl | |
Gedestilleerd water | 300 | dl |
Water | 1000 | dl | |
Natriumthiosulfaat | 200 | dl | |
Kali-aluin | 45 | dl |
Wanneer het bad enige tijd in gebruik geweest is, kan men met de oplossing de gele sluier, die bij het ontwikkelen of fixeren ontstaat, oplossen.
Oplossing 1: | |||
Water | 500 | dl | |
Citroenzuur kalium | 50 | dl |
Oplossing 2: | |||
Water | 100 | dl | |
Kopersulfaat | 10 | dl |
Oplossing 3: | |||
Water | 100 | dl | |
Rood bloedloogzout | 10 | dl |
Water | 100 | dl | |
Kopersulfaat | 5 | dl | |
Broomkalium | 5 | dl |
Het negatief wordt eerst minstens een kwartier in water gelegd en dan eerst legt men het negatief in de verzwakker.
Na het verzwakken wordt het negatief in een 10-pcts oplossing van natriumthiosulfaat gefixeerd en goed gespoeld.
Natriumthiosulfaat | 250 | dl | |
Kaliummetabisulfiet | 25 | dl | |
Water | 1000 | dl |
Water | 500 | dl | |
Natriumthiosulfiet | 120 | dl | |
Natriumbisulfiet | 10 | dl | |
Kaliumchroomaluin | 10 | dl | |
Ammoniumchloride | 14 | dl |
Bad 1: | |||
Water | 400 | dl | |
Kaliumbichromaat | 3 | dl | |
Zuiver zoutzuur | 15 | dl | |
Kali-aluin | 20 | dl | |
Bad 2: | |||
Water | 100 | dl | |
Natriumsulfiet (watervrij) | 3 | dl | |
Amidol | 0 | ,5 | dl |
Alcohol | 100 | dl |
Hierna wordt in de ontwikkelaar Bad II herontwikkeld, echter niet tot het gehele negatief weer geheel gedekt is, doch zover als men het voor juist houdt. Tenslotte wordt op de gewone wijze gefixeerd en gespoeld.
Bij deze methode bereikt men dat de onscherpe delen van het negatief die aan de glas- of filmzijde zitten, niet herontwikkeld worden. Alleen de scherpe deelen aan de oppervlakte blijven bestaan en het beeld verliest dus niet aan scherpte.
Oplossing I: | |||
Water | 1000 | dl | |
Metol | 3 | dl | |
Natriumsulfiet (watervrij) | 30 | dl | |
Oplossing II: | |||
Water | 1000 | dl | |
Soda (watervrije) | 15 | dl | |
Natriumsulfiet (watervrij) | 10 | dl |
Men ontwikkelt het negatief, afhankelijk van de aard van de opname, eerst 3 tot 6 minuten in opl. I en dan zonder afspoelen 3 minuten in opl. 11.
De ontwikkelmethode is geschikt voor kort belichte kunstlichtopnamen en voor tegenlichtopnamen.
Volgens Sease | |||
Water | 500 | dl | |
Watervrij natriumsulfiet | 45 | dl | |
Parafenyleendiamine | 5 | dl | |
Glycine | 4 | dl | |
15-20 minuten ontwikkelen. | |||
Volgens Harry Champlin | |||
Water | 1000 | dl | |
Metol | 2 | ,5 | dl |
Watervrij natriumsulfiet | 45 | dl | |
Benzoëzuur | 1 | dl | |
Salicylzuur | 0 | ,5 | dl |
Boorzuur | 2 | ,5 | dl |
Glycine | 11 | ,5 | dl |
Parafenyleendiamine | 11 | ,5 | dl |
Recept no.15 van Harry Champlin | |||
Gedestilleerd water | 1000 | dl | |
Pyrogallol | 3 | ,5 | dl |
Watervrij natriumsulfiet | 60 | dl | |
Boenzoëzuur | 1 | ,2 | dl |
Salicylzuur | 0 | ,5 | dl |
Boorzuur | 2 | ,5 | dl |
Tannine | 1 | dl | |
Glycine | 11 | ,5 | dl |
Voorkom ongelukken!
Gevaarlijk of vergiftige stoffen worden veelal bij de recepten aangegeven. Men mag echter nooit vergeten dat alle chemicaliën relatief gevaarlijk zijn. Na het werken met chemicaliën moet men dus in ieder geval de handen wassen, gedurende het werk mag men met de handen niet aan de oogen komen. Bij het werken met brandbare vloeistoffen mag volstrekt geen vuur in het vertrek aanwezig zijn.
Aanvulling door vindikhier.nl
Beslist lezen!
Op deze website geven wij oorspronkelijke teksten weer uit het boek 'mengen en roeren, verschenen in de dertiger jaren. Lees vooral de hele tekst op deze pagina met onderwerpen als verwarmen (boven waterbad, ofwel au bain-marie) en andere veiligheidszaken. Gebruik beschermende kleding, handschoenen en veiligheidsbril bij het werken met gevaarlijke stoffen. Bedenk dat alcoholen ook gevaarlijk kunnen zijn, ook de drinkbare ethylalcohol en dan zeker in een hoge concentratie. Want zeer brandbaar!
Sommige recepten of in recepten vermelde stoffen zijn wellicht in onbruik geraakt, niet meer verkrijgbaar, niet meer toegestaan of zelfs ronduit gevaarlijk. Denk daarbij aan bijvoorbeeld asbest. Maar ook aan gevaarlijke stoffen als arsenicum en strychnine. Ga dus geen recepten namaken zonder kennis van zaken of met gevaarlijke of verboden stoffen. Met andere woorden:
|